De bestaande GGD/RIVM meetstations zijn zeker betrouwbaar, sterker nog, ze zijn van groot belang voor het testen en kalibreren van de sensoren. Er zijn ook genoeg meetstations om een globaal beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in de IJmond. Door ook nog met veel sensoren te gaan meten vergroten we vooral de detaillering op de kaart. We kunnen daardoor kleinere pluimen vervuiling beter zien, en ook de bron van de vervuiling beter in beeld krijgen en hoe de vervuiling zich verspreidt.
Hollandse luchten is gedeeltelijk een citizen science project. Er wordt door professionele maar ook burgerwetenschappers onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van de data van de sensoren, en naar de beste manier waarop je deze data kunt inzetten. Dat kan alleen als de data voor iedereen beschikbaar is. Doordat er heel veel sensordata beschikbaar zijn, is het mogelijk om statistische methodes toe te passen om de sensordata te corrigeren voor bijvoorbeeld temperatuurs- en luchtvochtigheidsproblemen. Voor PM2.5 lukt dat nu al beter dan voor PM10, maar door de PM10 data toch mee te nemen in de visualisatie kunnen we er met zijn allen onderzoek naar doen wat deze data waard zijn.
Zie ook vraag “Hoe betrouwbaar is/zijn mijn meetstation/de gebruikte sensors?”
De metingen van de officiële meetstations (vijf in de IJmondregio) worden gebruikt voor officiële rapportages en voor de website www.luchtmeetnet.nl . Over de daarbij gebruikte meetapparatuur is veel onderzoek gedaan. Bijvoorbeeld hoe nauwkeurig die zijn. Binnen de EU gelden er regels die dit voorschrijven. Door die regels te volgen weten we bijvoorbeeld dat deze officiële PM10 monitoren een nauwkeurigheid hebben van ongeveer 11% en voor PM2.5 17%. De EU eis is om lager dan 25% uit te komen.Er zijn voor dit Hollandse Luchten project ook enkele aanvullende locaties ingericht met zogenaamde TEOM’s. Vroeger werden deze monitoren voor het officiële meetnet gebruikt. Deze gaan PM10 meten en hebben een nauwkeurig van ongeveer 30%.
Van de HOLU sensoren is nog niet precies bekend wat de nauwkeurigheid is en die kan ook van sensor tot sensor verschillen. De nauwkeurigheid van de sensordata en de beste manier waarop we die kunnen gebruiken, samen met de officiële data, is onderdeel van het onderzoek dat we samen doen.
Microgram per kubieke meter (µm/m3). In de officiële meetapparatuur wordt er per kubieke meter aangezogen lucht gewogen hoeveel microgram fijnstof erin zit (voor deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer, PM10; of voor deeltjes die kleiner zijn dan 2,5 micrometer, PM2.5). De sensoren werken anders, met licht. Eigenlijk wordt er geteld hoeveel fijnstofdeeltjes er door de lichtstraal heen bewegen, maar dit wordt daarna omgerekend naar PM2.5 of PM10 waarden in microgram per kubieke meter.
Fijnstof zijn kleine deeltjes die in de lucht zweven. Ze zijn kleiner dan 10 micrometer maar groter dan gassen. Ze kunnen uit heel verschillende bronnen komen, zoals fabrieken, verkeer en landbouw, maar het kan ook vulkaanstof zijn of zeezout. Fijnstof kan daardoor ook heel verschillend zijn van samenstelling en van grootte. Dat maakt fijnstof dan ook moeilijk om te meten. In de officiële methode wordt het fijnstof aangezogen en opgevangen op een filter. Alle fijnstof bij elkaar wordt dan gewogen. Omdat grote deeltjes meer wegen dan kleine deeltjes, tellen die harder mee. Dat is een nadeel van deze methode, want kleine deeltjes dringen dieper je longen binnen en zijn daardoor vaak schadelijker. Daarom wordt er tegenwoordig naast PM10 ook vaak PM2.5 gemeten. PM2.5 geeft een beter beeld van kleinere deeltjes. Ook wordt er soms roet gemeten (BC; black carbon). Roetdeeltjes zijn meestal heel klein.
Sensoren meten niet de massa fijnstof (microgram per kubieke meter) maar tellen optisch het aantal deeltjes tot 10 micrometer groot. Afhankelijk van de sensor kunnen ze deeltjes pas tellen als ze groter zijn dan 0,3 tot 1,0 micrometer. Op basis van een gemiddelde massadichtheid wordt het aantal deeltjes omgerekend naar de massa in µg/m3. De aanname van deze gemiddelde massadichtheid geeft een extra onzekerheid in de uitkomst. Een bijkomend nadeel van deze methode is dat deeltjes kleiner dan circa 0.3 – 1.0 micrometer niet worden gedetecteerd.
Uitleg [https://youtu.be/PRERtTQ31Rk] over wat fijnstof is en welke bronnen er zijn
Uitleg [https://youtu.be/kkj6bsaVvvU] over de grootte van de fijnstofdeeltjes en over wat PM10 en PM2,5 is.
Uitleg [https://youtu.be/mfxY6jKN4xs] over hoe fijnstof gemeten wordt op officiële meetstations.
Waar wordt er officieel fijnstof gemeten? Waarom wordt er niet op veel meer plekken gemeten?
Alle officiële luchtkwaliteitsmeetpunten zijn te vinden op luchtmeetnet [https://www.luchtmeetnet.nl]
Door te klikken op de gekleurde puntjes van de meetpunten krijg je te zien wat daar de afgelopen uren gemeten is. Je ziet welke stoffen gemeten worden en wat de uurwaarden zijn. Dezelfde informatie kun je ook bekijken op je telefoon met de Luchtkwaliteitsapp die je kunt downloaden in de app-store of play-store. Uitleg over de app kun je bekijken op Youtube [https://youtu.be/c5kWOQOm95I].
Bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) maken we een beeld van de luchtkwaliteit in heel Nederland. Dat kunnen we niet doen met directe metingen alleen. Een meetlocatie kost grofweg een ton, alleen al aan het aanschaffen van de apparaten. Daarom maken we een slimme combinatie van referentiemetingen en rekenmodellen. In die rekenmodellen wordt gebruik gemaakt van de metingen, maar ook van gegevens over hoeveel auto’s er rijden, waar er fabrieken staan, wat die uitstoten, etc. Dat is informatie uit de emissieregistratie. Deze informatie is in Nederland zeer uitgebreid. Verder wordt er in de modellen gebruik gemaakt van gegevens over het weer, zoals de temperatuur en de wind, die ook de luchtkwaliteit beïnvloeden. Door het gebruik van de rekenmodellen kunnen we niet alleen een schatting maken van de luchtkwaliteit over heel Nederland, we kunnen ook een verwachting van luchtkwaliteit opstellen. Daarmee kunnen we mensen waarschuwen als er smog verwacht wordt. Ook kunnen we een schatting maken van wat er gebeurt als je een bepaalde beleidsmaatregel neemt om de luchtkwaliteit beter te maken.
De referentiemeetpunten dienen dus als input voor de modellen (bijvoorbeeld voor de achtergrondconcentratie) en ook om de modellen bij te sturen (“kalibreren”). Dat betekent dat we meetlocaties willen hebben op plaatsen waar veel vervuiling is, maar ook op plaatsen waar juist weinig vervuiling is. Er zijn daarom verschillende referentiemeetpunten. Er zijn regionale achtergrondstations die op het platteland de achtergrondvervuiling meten die vaak van ver komt, bijvoorbeeld uit het buitenland. Er zijn straatstations, die staan langs drukke wegen en meten de lokale vervuiling. Ook zijn er stadsachtergrondstations, die staan wel in een stad maar niet heel dicht bij een bron zodat we kunnen zien hoe de vervuiling zich verspreidt naar locaties waar veel mensen wonen. Tot slot zijn er industriestations die meten in gebieden waar industrie en en mensen wonen. Soms worden daar extra metingen gedaan aan stoffen die vooral uit de industrie afkomstig zijn zoals zwaveldioxide (SO2). Waar ze precies staan kun je het best bekijken op luchtmeetnet [https://www.luchtmeetnet.nl/stations/alle-provincies/alle-gemeentes/alle-stoffen] bij het tabje stations.
Omdat we op deze manier met modellen werken, hoeven we niet overal referentiemetingen te hebben. Met het aantal en de ligging van de meetlocaties voldoen we aan de Europese meetverplichting.
Bij officiële fijnstofmetingen wordt de lucht aangezogen en komt de fijnstof op een filter terecht. Deze filter wordt gewogen om de hoeveelheid fijnstof te bepalen.
Uitleg [https://youtu.be/mfxY6jKN4xs] over hoe fijnstof gemeten wordt op officiële meetstations.
De technische details van de meetapparaten worden uitgebreid beschreven in dit dossier [https://www.rivm.nl/sites/default/files/2018-11/Dossier%20fijn%20stof%205%20-%20Meten.pdf].
Alle officiële luchtkwaliteitsmeetpunten zijn te vinden op luchtmeetnet [https://www.luchtmeetnet.nl].
Door te klikken op de gekleurde puntjes van de meetpunten krijg je te zien wat daar de afgelopen uren gemeten is. Je ziet welke stoffen gemeten worden en wat de uurwaarden zijn. In de uurwaarden kun je goed zien of er piekwaarden zijn (uitschieters). Je kunt ook naar de dagwaarden en jaargemiddelden kijken en terugkijken naar eerdere perioden, en er staat een tabel met alle meetwaarden.
Op dit moment kan dit nog niet. Aan deze functionaliteit wordt momenteel gewerkt.
Een overzichtskaart met de officiële meetwaarden van luchtkwaliteit is te vinden op luchtmeetnet.
Dezelfde informatie kun je ook bekijken op je telefoon met de Luchtkwaliteitsapp die je kunt downloaden in de app-store of play-store. Uitleg over de app kun je bekijken op Youtube [https://youtu.be/c5kWOQOm95I]
Een overzichtskaart van Nederland waar ook sensordata te vinden is staat op de website van samenmeten.
Met de Hollandse Luchten sensor meten we fijnstof om twee redenen. allereerst is fijnstof naar verwachting de belangrijkste vervuiler in de lucht. Om die reden meten drie van de vijf officiële GGD meetstation alleen fijnstof. Daarnaast is er nog een praktische reden om juist fijnstof te meten. Er zijn goedkope en relatief goede sensoren die dat kunnen meten, vooral de PM2.5 metingen zijn goed bruikbaar.
Oh, dat zou bijzonder zijn! In principe verwachten we eigenlijk geen bijdrage van grofstof terug te zien in de metingen. De officiële metingen zien de grafietregens vrijwel zeker niet. Maar de sensoren meten op een andere manier, met licht. Deze metingen zijn experimenteel, wat we precies gaan zien in de metingen weten we niet van te voren. Het is wel belangrijk om eerst even te controleren of er geen problemen zijn met vocht, want daardoor kunnen de metingen soms hoger zijn dan verwacht. Wat ook helpt is om een dagboekje bij te houden van wanneer er grafietregens voorbij komen en vergelijken met metingen van andere sensoren. Dan kunnen we dit samen grondig uitzoeken!
De huidige fijnstofsensoren zijn gevoelig voor een hoge luchtvochtigheid. De aanwezigheid van veel vocht in de lucht zorgt er dan voor dat de sensoren soms te hoge waarden aangeven. Dit gebeurt vooral in de nacht en vroege ochtend, als de luchtvochtigheid hoog is en er redelijk wat fijn stof in de lucht is. De fijnstofmetingen van de HoLu-sensorkoit lijken in de vroege ochtend vaak erg slecht, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval hoeft te zijn. Het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft daarom een kalibratiemethode ontwikkeld om deze waarden te corrigeren.
Lees meer over de kalibratiemethode van fijnstofsensoren op de website van het RIVM
Lees over de kalibratie van no2 sensoren op de website van het RIVM
Over de kalibratiemethoden is ook meer te lezen in een wetenschappelijk artikel van het RIVM, die vind je hier.
Zie sectie 3.1, formule (1) voor NO2. Die relatie wordt nog steeds gebruikt.
Zie sectie 4.2, “Method 2” op pagina 12 voor fijnstof. Ook die basismethode wordt nog steeds gevolgd.
Zoals op bovenstaande figuur te zien is, komen er soms gaten voor in de kalibratiegrafiek. Dit komt omdat veel gegevens nodig zijn om de kalibratie direct uit te voeren, denk bijvoorbeeld aan de officiële metingen. Soms is dit niet het geval, en komen de officiële metingen bijvoorbeeld net iets later beschikbaar. Dit zorgt ervoor dat er geen correctiefactor op dit uur kan worden bepaald, en wordt er dus een gat in de grafiek weergegeven.
In onze database vindt de kalibratie tegenwoordig ook met terugwerkende kracht plaats. Dit betekent dat als je gekalibreerde waarden opvraagt via onze API, dat je meestal wel een vrijwel volledige reeks gekalibreerde waarden tot je beschikking hebt.
Als je een hoge piek ziet kan het betekenen dat er een pluim fijnstof voorbij komt, maar het kan ook betekenen dat de luchtvochtigheid hoog is omdat de sensor daar ook op kan reageren. De sensor ziet dan hele kleine druppeltjes aan voor fijnstof. De meetgegevens kunnen hiervoor gecorrigeerd worden. Zie ook een van de nieuwsbrieven van het samenmeten.
Fijnstof is in principe altijd schadelijk (behalve misschien als het zeezout is) dus er is geen waarde aan te geven waarbij fijnstof geen schade kan berokkenen. Wel is het zo dat minder fijnstof minder schade toebrengt. Een verlaging van de hoeveelheid fijnstof is dus altijd winst.
Bij luchtwegklachten kunt u terecht bij de GGD of bij de huisarts.
Er bestaat geen meetapparaat dat alles kan meten wat er in de lucht zit. Je moet van te voren bepalen wat je wilt meten en daar een apparaat voor uitzoeken. Op luchtmeetnet meten we standaard de stoffen waarvan we weten dat ze het grootste probleem opleveren voor de gezondheid, dat zijn fijnstof, NO2, en ozon. Bij sommige stations worden ook andere stoffen gemeten als we verwachten dat die daar een probleem zouden kunnen vormen. Maar er kan dus incidenteel ook iets in de lucht zitten wat niet gemeten wordt maar wat je wel goed kunt ruiken.
Dat kan in sommige gevallen kloppen, want de deeltjes in de grafietregen zijn vaak groter dan 10 micrometer. Als we fijnstof meten kijken we juist naar deeltjes die kleiner zijn. PM10 zijn bijvoorbeeld alle fijnstofdeeltjes bij elkaar die kleiner zijn dan 10 micrometer. Er is voor 10 micrometer gekozen omdat deeltjes die groter zijn dan 10 micrometer blijven hangen in de haartjes in je neus. Je neus filtert ze uit de lucht.
Hoe kleiner de deeltjes zijn hoe dieper deze in je longen terecht. Daarom meten we naast PM10 ook PM2.5. PM2.5 zijn alle deeltjes die kleiner zijn dan 2.5 micrometer. Als je PM2.5 meet dan neem je de relatief grote deeltjes die in je bovenste bronchiën blijven hangen en die je meestal snel weer uit kan hoesten niet mee. De hoeveelheid PM2.5 zegt dus meer over de gezondheidseffecten van fijnstof dan de hoeveelheid PM10.
Deeltjes die groter zijn dan 10 micrometer, zoals meestal in de grafietregen, komen dus in principe niet via de lucht in je lichaam terecht. Daarom meten we die deeltjes ook niet, en weten we bij de grafietregens niet automatisch om hoeveel en wat voor soort deeltjes het gaat. Alleen als er in de grafietregens ook veel deeltjes zitten die kleiner zijn dan 10 micrometer kunnen we ze terugzien in de PM metingen. Hoe goed de sensoren de grafietregens gaan meten moeten we gaan ontdekken. Vanzelfsprekend moet een meetapparaat of sensor ook op de goede plaats staan om de grafietregen te kunnen zien. Met een grote dichtheid aan sensoren is de kans daarom groter dat er enkele precies op de goede plaats staan.
Om te kunnen zeggen wanneer de luchtkwaliteit slecht is hebben de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) en het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) onderzoek gedaan naar de relatie tussen luchtkwaliteit en gezondheidseffecten. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een luchtkwaliteitsindex voor Nederland. Deze resultaten staan in de onderstaande tabel.
Gevoelige groepen krijgen daar eerder last vergeleken met de overige bevolking. Het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu geeft als de luchtkwaliteitsindex slecht aangeeft onder bepaalde omstandigheden een waarschuwing voor smog af, die is bestemd voor gevoelige groepen. Als de luchtkwaliteit nog verder verslechterd geeft het RIVM een smogalarm af dat geldt voor de gehele bevolking.
Zie hiervoor de rivm website over smog.
De regen kan de lucht inderdaad wel een beetje schoner maken, vooral grotere fijnstofdeeltjes kunnen uitregenen. Maar schonere lucht als het regent kan ook te maken hebben met de windrichting. Wind die uit zee komt is meestal minder vervuild.
Wind die over zee komt is meestal schoner, wind over land is meestal meer vervuild. Wind die over industriegebieden komt is ook meestal meer vervuild, maar ook wegen en landbouwgebieden kunnen extra vervuiling opleveren. Het is wel opletten want de wind kan soms een hele rare draai maken. Dan lijkt het of de wind uit het westen komt maar komt hij eigenlijk uit het noorden. Noorderwind van overzee is meestal het schoonst.
Informatie over de normen voor fijnstof zijn op vele plaatsen te vinden bijvoorbeeld op Luchtmeetnet.
De normen voor de hoeveelheid fijnstof in de lucht worden bepaald door de Europese Unie. Er zijn normen voor jaargemiddelden en voor daggemiddelden (pieken). Voor fijnstof (PM10) mag het jaargemiddelde niet hoger zijn dan 40 (μg/m3). Daarnaast mag het daggemiddelde jaarlijks maximaal 35 keer hoger zijn dan 50 (μg/m3). Voor PM2.5 geldt een maximaal jaargemiddelde van 25 (μg/m3).
Voor de jaargemiddelden gaan we voor fijnstof in Nederland niet over de norm heen, ook niet in regio IJmond. vraag bijvoorbeeld op Luchtmeetnet bij rapportage de jaargemiddelde dagwaarde van PM2.5 aan.
Het RIVM monitort de luchtkwaliteit onder andere om te kijken of beleid op het gebied van luchtkwaliteit effect heeft, en om beleidsmakers informatie te geven waar de knelpunten zitten.
Om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren is door het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. In het NSL werken de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide zal voldoen.
Zie voor meer info de RIVM pagina over het NLS.